For best experience please turn on javascript and use a modern browser!
You are using a browser that is no longer supported by Microsoft. Please upgrade your browser. The site may not present itself correctly if you continue browsing.
Professor André Köbben died on 13 August at the age of 94.

English [for Dutch, see below]

Professor André Köbben died on 13 August at the age of 94. Few of the current generation of anthropologists will know him and none of them has probably worked with him as a colleague, but he has been invaluable to Amsterdam anthropology.

In 1955, at the age of thirty, he was appointed professor of “Volkenkunde” at the University of Amsterdam. In 1963 his teaching assignment changed to Cultural Anthropology and Non-Western Sociology. What was previously called “Volkenkunde”, practiced by astute "armchair" scholars, now became field-based ethnography and anthropology. Köbben himself has done fieldwork among coffee and cocoa farmers in Ivory Coast (his dissertation) and ten years later in Suriname among the Djuka Maroons. Between those two periods, he also conducted research with students in the Netherlands about a religious movement led by "Lou de Palingboer." The latter was remarkable since anthropological research in those days usually amounted to fieldwork in a distant country. In 1964 he published the first Dutch introduction to anthropology under the title "Van primitieven tot wereldburgers” [From primitives to world citizens].

Köbben's work was primarily a critical look at the quality and impartiality of scientific research. In addition, much of his work is characterized by comparative analysis of research. His famous article in Current Anthropology, "Why exceptions?" (1967), is a striking example of this.

Köbben was a gifted teacher, a binding chairman of his department, and a dedicated supervisor of PhD students. He is rightly considered the most important "ancestor" of Dutch anthropology; an estimated one quarter of his thirty PhD students became professors in anthropology and related disciplines at Dutch universities.

In 1976 he moved to Leiden where he founded the Center for Research into Social Contradictions (COMT). The decision had to do with) the aftermath of the Maagdenhuis Occupation (student revolt in 1969), which in his eyes affected the quality of education and with his desire for more time for research and writing about social developments in his own country. His mediating role in consultations after the Moluccan train hijackings and his contributions to research into migrants and ethnic minorities in the Netherlands bear witness to his interest in politics and policy. Meanwhile he remained deeply involved in the quality and independence of scientific research, as evidenced by three books that appeared after his retirement: "The unruly truth" (1991), "The unwelcome message" (1999, with Henk Tromp as co-author) , and "The fight with the angel" (2003). That involvement was also central to a liber amicorum (Bovenkerk et al. 1990) on the occasion of his retirement and is still there, as evidenced by his most recent publication in which he complains about vanity in science (this – Dutch – booklet is now on the Rozenberg publishing website as a tribute to the author).

We are grateful for what André Köbben has done for the Amsterdam anthropology and will remember him as a prominent pioneer of our discipline. We wish his wife Atie and his children, grandchildren and other dear ones strength in this great loss.

This is only a brief overview of Köbben's life and his significance for science and society. More extensive commemorations will undoubtedly appear in the coming months. Two particularly interesting interviews with Köbben looking back on his life can be found in Etnofoor and in a blog by Lodewijk Brunt.

André J.F. Köbben

Nederlands

Op 13 augustus is professor André Köbben op 94-jarige leeftijd overleden. Weinigen van de huidige generatie antropologen zullen hem kennen en niemand van hen heeft hem waarschijnlijk nog als collega meegemaakt maar voor de Amsterdamse antropologie is hij van onschatbare waarde geweest.

Hij werd in 1955, op zijn dertigste, benoemd tot hoogleraar Volkenkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1963 veranderde zijn leeropdracht in Culturele Antropologie en Niet-Westerse Sociologie. Wat eerst Volkenkunde heette, beoefend door scherpzinnige “armchair”-geleerden, werd nu op veldwerk gebaseerde etnografie en antropologie. Köbben zelf heeft veldwerk gedaan bij koffie- en cacaoboeren in Ivoorkust (zijn proefschrift) en tien jaar later in Suriname bij de Djuka Maroons. Tussen die twee periodes heeft hij bovendien samen met studenten onderzoek gedaan in Nederland naar een religieuze beweging geleid door “Lou de Palingboer.” Dat laatste was opmerkelijk aangezien antropologisch onderzoek in die tijd veelal neerkwam op veldwerk in een ver land. In 1964 verscheen van zijn hand de eerste Nederlandse inleiding in de antropologie onder de titel “Van primitieven tot wereldburgers.”

                Köbbens werk was vooral een kritische blik op de kwaliteit en onpartijdigheid van wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast wordt veel van zijn werk kenmerkt door vergelijkende analyses van onderzoek. Zijn indertijd befaamde artikel in Current Anthropology, “Why exceptions?” (1967), is daar een sprekend voorbeeld van.

                Köbben was een begenadigd docent, een verbindende voorzitter van zijn vakgroep, en een toegewijde begeleider van promovendi. Hij wordt terecht beschouwd als de belangrijkste ‘voorvader’ van de Nederlandse antropologie; naar schatting een kwart van zijn vele promovendi werden hoogleraar in antropologie en aanverwante disciplines aan Nederlandse universiteiten.

In 1976 vertrok hij naar Leiden waar hij het Centrum voor Onderzoek naar Maatschappelijke Tegenstellingen (COMT) oprichtte. Het besluit had onder meer te maken met de naweeën van de Maagdenhuisbezetting die in zijn ogen de kwaliteit van het onderwijs aantastte en met zijn verlangen naar meer tijd voor onderzoek en schrijven over maatschappelijke ontwikkelingen in eigen land. Zijn rol in bemiddeling na de Molukse treinkapingen en zijn bijdragen aan onderzoek naar migranten en etnische minderheden in Nederland getuigen van zijn belangstelling voor politiek en beleid. Tegelijkertijd bleef hij intens betrokken bij de kwaliteit en onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek, zoals blijkt uit drie boeken die na zijn emeritaat verschenen: “De weerbarstige waarheid” (1991), “ De onwelkome boodschap” (1999, met Henk Tromp als co-auteur), en “Het gevecht met de engel” (2003). Die betrokkenheid stond ook centraal in een liber amicorum (Bovenkerk et al. 1990) bij gelegenheid van zijn pensionering en is er nog steeds, zoals blijkt uit zijn laatst verschenen publicatie waarin hij zich beklaagt over ijdelheid in de wetenschap (dit boekje staat nu op de website van uitgeverij Rozenberg als eerbetoon aan de auteur).

Wij zijn dankbaar voor wat André Köbben heeft betekend voor de Amsterdamse antropologie en zullen hem blijven herinneren als een markante pionier van ons vakgebied. Wij wensen zijn vrouw Atie en zijn kinderen, kleinkinderen en andere dierbare sterkte toe bij dit grote verlies.

Dit is slechts een beknopt overzicht van Köbbens leven en zijn betekenis voor wetenschap en maatschappij. Meer uitgebreide herdenkingen zullen ongetwijfeld in de komende maanden verschijnen. Twee bijzonder interessante vraaggesprekken met Köbben die terugkijkt op zijn leven zijn te vinden in Etnofoor en in een blog van Lodewijk Brunt.